Voor het aansluiten van landmeetkundige metingen op RD, NAP en ETRS89 en andere in Nederland gebruikte coördinatenstelsels zijn referentiepunten nodig. De NSGI onderhoudt verschillende soorten referentiepunten. De referentiepunten van het GNSS-kernnet zijn gemarkeerde punten met bekende coördinaten die geschikt zijn om zelf GNSS-apparatuur op te stellen. Dit in tegenstelling tot de GNSS-referentiestations die permanent zijn uitgerust met GNSS-apparatuur van de NSGI en waarvan de data beschikbaar is via het GNSS-datacentrum. Kernnetpunten als NAP-peilmerk ook geschikt om een waterpasmeting op aan te sluiten. Gewone NAP-peilmerken hebben een veel hogere dichtheid, maar zijn enkel in hoogte bekend en meestal niet geschikt voor GNSS-apparatuur. 

De punten van het GNSS-kernnet liggen op locaties in de openbare ruimte die geschikt zijn voor het opstellen van een GNSS-ontvanger met onbelemmerd zicht is op een groot deel van de hemel. Hierdoor is de kans kleiner dat GNSS-signalen geblokkeerd worden door obstakels. De punten zijn goed bereikbaar vanaf de openbare weg en stabiel gefundeerd. Een kernnetpunt kan bijvoorbeeld een bronzen bout in een bestaand object zijn, zoals een viaduct, of een ingegraven RD-steen, of een grondanker zijn.

Het oorspronkelijke kernnet bestaat uit meer dan vierhonderd punten, met onderlinge afstanden van tien tot vijftien kilometer. Sinds 2012 worden nog ruim honderd van deze punten elke vijf jaar opnieuw ingemeten. Deze actuele kernnetpunten hebben onderlinge afstanden van twintig tot dertig kilometer.

De met GNSS gemeten 3D ETRS89-coördinaten en de met RDNAPTRANS™ omgerekende RD-coördinaten van de kernnetpunten worden gepubliceerd via RDinfo. Elk kernnetpunt fungeert ook als een NAP-peilmerk. De gewaterpaste NAP-hoogte wordt gepubliceerd via NAPinfo.